Waar gebeurd verhaaltje:
Ons huisdier, de vlinder.
Vrieskou, gladde wegen waar we doorheen ploeterden om brandhout te kopen. Zeker twee voor een mensenleven korte weken geleden.
Af en aan sleuren van blokken potentiële warmte, een eerste opwarmertje.
Nederig om de confrontatie met de rauwe elementen. Soms is het leven eenvoudig en gebaseerd op de basis om te overleven: warmte, hydratatie, voeding, voortplanting, in die volgorde van belangrijkheid.
Nog maar net had ik me overgegeven aan deze realiteit -actieve aanvaarding want dan kan je niet meer anders dan in beweging blijven- of het buitengewone kwam opnieuw binnen fladderen. Net als je denkt dat je het allemaal door hebt komt de kosmos je weer verrassen met haar goddelijke ondoorgrondelijkheid. Deze keer heel fragiel, onaards in timing.
Een vlinder in de sneeuw, als hij niet zijn vleugels had opengeslagen, hadden we hem waarschijnlijk verpletterd. Een dagpauwoog, regenboogkleuren flakkerden op in het dunne straaltje zon. Deze vlinder zag ik al lang niet meer in onze streken en nu was hij neergestreken in onze camionette. We hadden hem trillend als een herfstblad waarschijnlijk verstoord in zijn winterslaap.
Nog slechts vier poten en een gehavend fluweel als de brocante gordijnen van mijn grootmoeder. En dan komt de vermenselijking. Ocharme, hij zal niet kunnen overleven. Ik koesterde hem in mijn handen, hij ging mee naar huis.
Wat moet je doen wanneer je irrationele onwetendheid het overneemt? Ik sloot hem op in mijn slaapkamer, de katten zouden er heel andere plannen mee hebben gehad. Twee dagen en nachten fladderde hij rond onze naakte lichamen. Wanneer je zoekt naar een subtiel doordringende aanraking van God, ga dan naakt tussen de vlinders staan, als je aura's maar nonsens vond, zal je hier hoogstwaarschijnlijk je mening herzien. Hij was dan wel onze gevangene, hij gaf ons alsnog iets waardevols. Dit naast ons besef dat we met de beste bedoelingen toch aan het ingrijpen waren.
De dag erna was hij plots verdwenen, hoe lang leeft een vlinder? Hij zou wel in een donker hoekje gekropen zijn om rustig te sterven. Hij wou immers de honing en de stuifmeelpollen van ons niet aannemen. Dankje vlinder, overbrugger van werelden, je gaf ons hoop op de zomer.
Vandaag, na de donkerste dagen vol heldere reflecties en introspecties, kondigde februari zich met een zonnige schaterlach aan. Terwijl de wereld zich boog over het debat of er alsnog een nieuwe kleur van de expressie-regenboog moet ingeperkt worden. Vandaag terwijl ik verleid werd om me te voelen alsof er weer enkele van mijn vleugels geknipt werden door politiek muggenzifterij, hoorde ik gefladder botsen tegen het raam achter mij. De dagpauwoog was herrezen en opende me subtiel de ogen, daarbuiten ging het leven onbeperkt verder. Als je jezelf maar durfde vrij te laten, als je het risico maar durfde te nemen te dicht bij de zon te vliegen, je vleugels te verbranden. Je moet vliegen, alles is het risico waard.
In mijn hand rustte hij met geopende vleugels van overgave aan het vuur, toen ik hem droeg en in de buurt van de kachel in een zonnebad dompelde. Het trillen hield op. Leven van licht is de ultieme nectar denk ik nu.
Hij was klaar om te vertrekken en nu kon ik hem zien om zijn moed, zijn ware schoonheid.
Met mijn hand open gleed ik naar buiten, ik koos een mooi plekje in de zon. Hij waste zijn kop en vier overgebleven pootjes. En dan -het onwerkelijke moment dat je gemoed zou moeten doen volstromen- was hij weg. Maar ik voelde niets, het was de normaalste zaak van de wereld. Leven moet LEVEN, buiten vliegen. Misschien had hij nu nog maar enkele seconden over toen hij hoog boven het dak verdween -vogeltjes willen ook wel eens een sappige herinnering aan de lente- dat maakte niet uit, het was de moeite waard, hij deed wat er van hem verwacht werd in deze ondraaglijke lichtheid van het bestaan, alle tinten van de regenboog door de lucht doen klieven -VLIEGEN.
Ons huisdier, de vlinder.
Vrieskou, gladde wegen waar we doorheen ploeterden om brandhout te kopen. Zeker twee voor een mensenleven korte weken geleden.
Af en aan sleuren van blokken potentiële warmte, een eerste opwarmertje.
Nederig om de confrontatie met de rauwe elementen. Soms is het leven eenvoudig en gebaseerd op de basis om te overleven: warmte, hydratatie, voeding, voortplanting, in die volgorde van belangrijkheid.
Nog maar net had ik me overgegeven aan deze realiteit -actieve aanvaarding want dan kan je niet meer anders dan in beweging blijven- of het buitengewone kwam opnieuw binnen fladderen. Net als je denkt dat je het allemaal door hebt komt de kosmos je weer verrassen met haar goddelijke ondoorgrondelijkheid. Deze keer heel fragiel, onaards in timing.
Een vlinder in de sneeuw, als hij niet zijn vleugels had opengeslagen, hadden we hem waarschijnlijk verpletterd. Een dagpauwoog, regenboogkleuren flakkerden op in het dunne straaltje zon. Deze vlinder zag ik al lang niet meer in onze streken en nu was hij neergestreken in onze camionette. We hadden hem trillend als een herfstblad waarschijnlijk verstoord in zijn winterslaap.
Nog slechts vier poten en een gehavend fluweel als de brocante gordijnen van mijn grootmoeder. En dan komt de vermenselijking. Ocharme, hij zal niet kunnen overleven. Ik koesterde hem in mijn handen, hij ging mee naar huis.
Wat moet je doen wanneer je irrationele onwetendheid het overneemt? Ik sloot hem op in mijn slaapkamer, de katten zouden er heel andere plannen mee hebben gehad. Twee dagen en nachten fladderde hij rond onze naakte lichamen. Wanneer je zoekt naar een subtiel doordringende aanraking van God, ga dan naakt tussen de vlinders staan, als je aura's maar nonsens vond, zal je hier hoogstwaarschijnlijk je mening herzien. Hij was dan wel onze gevangene, hij gaf ons alsnog iets waardevols. Dit naast ons besef dat we met de beste bedoelingen toch aan het ingrijpen waren.
De dag erna was hij plots verdwenen, hoe lang leeft een vlinder? Hij zou wel in een donker hoekje gekropen zijn om rustig te sterven. Hij wou immers de honing en de stuifmeelpollen van ons niet aannemen. Dankje vlinder, overbrugger van werelden, je gaf ons hoop op de zomer.
Vandaag, na de donkerste dagen vol heldere reflecties en introspecties, kondigde februari zich met een zonnige schaterlach aan. Terwijl de wereld zich boog over het debat of er alsnog een nieuwe kleur van de expressie-regenboog moet ingeperkt worden. Vandaag terwijl ik verleid werd om me te voelen alsof er weer enkele van mijn vleugels geknipt werden door politiek muggenzifterij, hoorde ik gefladder botsen tegen het raam achter mij. De dagpauwoog was herrezen en opende me subtiel de ogen, daarbuiten ging het leven onbeperkt verder. Als je jezelf maar durfde vrij te laten, als je het risico maar durfde te nemen te dicht bij de zon te vliegen, je vleugels te verbranden. Je moet vliegen, alles is het risico waard.
In mijn hand rustte hij met geopende vleugels van overgave aan het vuur, toen ik hem droeg en in de buurt van de kachel in een zonnebad dompelde. Het trillen hield op. Leven van licht is de ultieme nectar denk ik nu.
Hij was klaar om te vertrekken en nu kon ik hem zien om zijn moed, zijn ware schoonheid.
Met mijn hand open gleed ik naar buiten, ik koos een mooi plekje in de zon. Hij waste zijn kop en vier overgebleven pootjes. En dan -het onwerkelijke moment dat je gemoed zou moeten doen volstromen- was hij weg. Maar ik voelde niets, het was de normaalste zaak van de wereld. Leven moet LEVEN, buiten vliegen. Misschien had hij nu nog maar enkele seconden over toen hij hoog boven het dak verdween -vogeltjes willen ook wel eens een sappige herinnering aan de lente- dat maakte niet uit, het was de moeite waard, hij deed wat er van hem verwacht werd in deze ondraaglijke lichtheid van het bestaan, alle tinten van de regenboog door de lucht doen klieven -VLIEGEN.